Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet inkomstenbelasting 2001

 

Artikel 5.18 Vrijstelling indirecte beleggingen in durfkapitaal
1
Indirecte beleggingen in durfkapitaal zijn geldleningen aan, aandelen in of winstbewijzen van aangewezen participatiemaatschappijen. Aanwijzing geschiedt op verzoek van de participatiemaatschappij bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de aanwijzing en de intrekking van de aanwijzing.
2
Als participatiemaatschappij kunnen worden aangewezen in Nederland gevestigde rechtspersonen met als doel en feitelijke werkzaamheid het:
a
hoofdzakelijk en op brede schaal verstrekken van achtergestelde geldleningen aan beginnende ondernemers als bedoeld in artikel 5.17, derde lid, of het deelnemen in beginnende ondernemers als bedoeld in artikel 5.17, derde lid, onderdeel b;
b
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend verstrekken van geldleningen aan of deelnemen in participatiemaatschappijen met het in onderdeel a bedoelde doel en feitelijke werkzaamheid.
3
Bij ministeriële regeling kunnen voor achtergestelde geldleningen en deelnemingen door een participatiemaatschappij voorwaarden worden gesteld met betrekking tot:
a
de mate van achterstelling;
b
de looptijd;
c
het renteniveau;
d
de aanwending;
e
de omvang van de geldlening per ondernemer of per rechtspersoon;
f
de omvang van de deelneming per rechtspersoon en
g
de duur van de deelneming.
4
Aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is ook reeds mogelijk in een aanloopperiode van drie maanden waarin een participatiemaatschappij nog niet voldoet aan de in het tweede lid opgenomen voorwaarde dat het doel en de feitelijke werkzaamheden bestaan uit:
a
het hoofdzakelijk en op brede schaal verstrekken van achtergestelde geldleningen aan beginnende ondernemers als bedoeld in artikel 5.17, derde lid, of het deelnemen in beginnende ondernemers als bedoeld in artikel 5.17, derde lid, onderdeel b,
b
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend verstrekken van geldleningen aan of deelnemen in participatiemaatschappijen met het in onderdeel a bedoelde doel en feitelijke werkzaamheid.
5
Op verzoek van een participatiemaatschappij wordt de in het vierde lid bedoelde aanloopperiode van drie maanden vervangen door een ingroeiperiode van maximaal twee jaar, indien de participatiemaatschappij voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •